maandag 30 juni 2008

Traag afscheid


Om de maand af te sluiten presenteer ik jullie midden in de zomer een fijne, oude herfstgedachte die ook iets verwoordt over een afscheid dat nog ver weg lijkt maar er toch plots sneller is dan verwacht.

Een blad dwarrelt traag
twee bladeren nog trager
een boom is plots kaal
is snel dan traag in het kwadraat?

zondag 29 juni 2008

Vriendelijk bos

In een groot bos zit ik aan de voet van een rustige boom en laat mijn tranen de vrije loop. Het lijkt alsof ze in de bosgrond sijpelen en samenvloeien met het diepe grondwater. Ik ervaar een troostende aanwezigheid en voel me opgenomen in een kringloop waarvan ik de wetten slechts vaag kan vermoeden. Het bos heeft geen last van mijn verdriet, het is groot genoeg om op te nemen wat ik het geef. Op zo’n momenten krijgt een boom een schoot waarin ik me kan nestelen voor zo lang dat nodig is. Zonder oordeel laat het bos mij daar zitten. Het spel van zonlicht gaat onverminderd door tussen de bladeren. Kleine bewoners kruipen even goed over mijn benen als over boomwortels. Het bos laat mij begaan.

Het zou ook anders kunnen.
Vanaf het moment dat ik mij aan de voet van de boom zet, slingert er een tak klimop geluidloos over de grond naar me toe. Voor ik tot drie kan tellen word ik vakkundig gekneveld. Drie eekhoorns dribbelen uit de kruin naar beneden. Eén knijpt mijn neus dicht, de ander zet een trechter in mijn mond en de derde giet boomsap in mijn keel. Een colonne mieren zet zich in beweging naar mijn hoofd en maakt van mijn haar hun nieuwe nest. Drie bosspinnen starten razendsnel aan de bouw van webben tussen mijn tenen en de plaatselijke specht besluit mijn oren te testen op hun stevigheid. Tien kleine muizen knabbelen smakelijk van mijn vingerkootjes en om te voorkomen dat ik het hele bos bij elkaar schreeuw heeft een schattige mus een nest in mijn mond gemaakt. Regenwormen komen op het geluid van de specht af en boren gaatjes in het vel van mijn benen zoals ze zich en weg door de aarde banen. Ik zie nog net hoe een dikke rat met wellustige ogen komt aangesneld voor ik het bewustzijn verlies door een tak van de boom die met grote kracht recht op mijn borst slaat.

Maar kijk, niets van dit alles gebeurt echt.

Ik zit en blijf zitten tot mijn tranen op zijn. Het bos is vriendelijk en geen tak aan de bomen die er aan denkt een vredige wandelaar vijandig te benaderen. Hoe groot mijn emoties ook zijn, uitzinnige blijdschap of oeverloos verdriet, het bos weet er raad mee en blijft er steevast onbewogen bij.

dinsdag 24 juni 2008

Lege landweg

In de kant van de weg zit een vreemd mannetje. Ik ben al een hele tijd aan het wandelen zonder een mens tegen te komen en nu plots zit daar zo’n gek mannetje in de kant.
Hij draagt een jeans en een bruine pull met rolkraag. Hij heeft stevige stapschoenen aan en naast hem staat een grote rugzak op een massieve steen. Op zijn neus staat de meest coole rode zonnebril die ooit gemaakt is.

Het mannetje lijkt op iets te wachten. Hij tuurt van links naar rechts, van voor naar achter en jawel … van boven naar onder. Telkens hij van richting verandert, duwt hij langs één kant zijn zonnebril omhoog en geeft hij mij een knipoog.
Ik word er zenuwachtig van en vraag mij af of er ook nog iets te gebeuren staat.

Blijkbaar kan dat mannetje mijn gedachten raden, want plots draait hij zich naar mij, bukt en duikt in zijn veel te grote rugzak. Voor mijn ogen zie ik in een razend tempo allerlei fascinerende voorwerpen voorbij vliegen. Versleten blauw-wit gestreepte slippers, een oude zwarte telefoon met draaischijf, een parachute, een vergeelde plastic badeend, een sprookjesboek van Grimm, een suikerspin, een paraplu met reclame en een prachtige oude paspop.
Wacht eens even… Hoe kunnen al die spullen uit die rugzak komen?
Maar voor ik hier verder over kan nadenken, geeft het gekke mannetje mij met een diepe buiging een papiertje.

Neen, het is geen papiertje, het is een foto. Een oude, één van mezelf als zesjarige. Op de foto kijk ik verrukt in de lens met in mijn ene hand een ijsje en in mijn andere hand mijn driewieler. Ik lach mijn tandjes bloot, er ontbreekt er één. Achter mij staat op een picnictafel een kooitje met een gele vogel in. Ik heb een blauw sponzen broekje aan en een wit t-shirt. Mijn ogen zijn licht dichtgeknepen om de zomerzon buiten te houden.
Deze foto roept een metershoge golf van herinneringen op: alle warme zomeravonden die ik ooit meemaakte, de lange jaren als kind, de geur van hars van bloedende dennenbomen, alles zit vervat in dit ene beeld.

Pas dan besef ik dat die foto ook uit de rugzak van dat gekke mannetje komt.

Dat kan niet.

Dat is onmogelijk.

Hoe komt hij er aan? Zou hij mijn ouders kennen?

Ik kijk vragend naar het mannetje. Als antwoord zet hij zijn zonnebril af.
Mijn adem stokt.
Ik kijk recht in de ogen van de aarde, ik zie de wortels van alle bomen. Ik zie de bron van alle rivieren en de nesten van alle dieren.

Dan draait het mannetje zich om.
Mijn adem stokt een tweede keer.
Ik kijk recht in de ogen van de hemel, ik zie de punten van alle sterren. Ik zie de wind die niet waait, de achterkant van de zon en de vleugels van alle vogels.

Het duizelt in mijn hoofd, ik voel me opgetild in de lucht en mijn hart klopt oneindig kalm.
Ik zie niets meer, ik hoor niets meer, ik ruik niets meer, maar ik ben overal.

Langzaam daal ik weer naar beneden tot ik voel dat mijn voeten op de grond staan. Moeizaam doe ik mijn ogen open en beweeg mijn stramme vingers. Ik heb wel duizend jaar geslapen.
Vol verwondering kijk ik rond.
Ik zie witte stapelwolken, oude dennenbossen en velden vol rijpe maïs.
Recht voor mij zie ik een landweg.


Leeg.

woensdag 18 juni 2008

Slapend geluk

Een auto raast door de nacht. Langs de autosnelweg flitsen bomen voorbij en tussen de bomen hangt telkens een flard van de maan. In de auto zitten wij, een kleine familie: grootouders, ouders, twee kindjes en een tante. We komen van een groot familiefeest waar het laat geworden is en rijden huiswaarts.
Eén kindje is al op het feest in de zetel in slaap gevallen en zij probeert die slaap in de auto verder te zetten. Haar armen en benen testen elke mogelijke positie uit, maar geen enkele is lang vol te houden. Telkens als de auto remt, valt haar hoofd naar voor en wordt ze weer wat wakkerder. Ik heb mijn sjaal over haar gelegd zodat de warmte rond haar lijfje blijft hangen en haar de illusie van geborgenheid van een echt bed geeft. Op mijn schoot zit het andere kindje, de jongste van twee, bij het begin van de rit nog klaarwakker en gezellig babbelend. Zijn praten wordt echter steeds rustiger en rustiger tot het uiteindelijk stilvalt, zoals het laatste streepje zon dat aan de horizon verdwijnt.
Mijn gedachten dwalen af naar de talloze malen dat ik als kind in slaap viel tijdens familiefeestjes. Ik zat dan op de schoot van mijn moeder of vader, met mijn hoofd tegen de klankkast van hun borstkas. Mijn oor was een grote schelp die versterkt het bonzen van hun hart opnam. Zo belandde ik in een slaapland waar alles goed was en waar het eeuwig laat was. Stemmen klonken in de verte, kwamen even dichterbij en zonken weer weg. Soezend dreef ik door de late uren van de nacht de auto in tot uiteindelijk een echt bed met frisse lakens me als cocon omhulde.Heerlijk was dat toen en heerlijk is het nu om dat met oudere ogen gade te slaan. Ik lees wel eens dat je het geluk niet buiten jezelf mag zoeken, want als je het buiten jezelf legt, dan kan het wegvallen. Maar deze nacht in deze auto ligt het geluk wel buiten mij, het ligt slapend in mijn schoot, een blond jongetje geluk.

vrijdag 13 juni 2008

Positief denken

Voorbije week verjaarde een vriend van me. Een vriend die vorig jaar rond deze tijd te horen kreeg dat hij kanker had én dat hij 90 procent overlevingskans had. Negen mensen op tien genezen! Dat klonk veelbelovend en in zijn hoofd kwam het niet eens op dat hij misschien die ene zou zijn zonder overlevingskans. Het percentage verminderde echter naarmate de behandeling niet aansloeg en dit jaar was hij er niet meer op zijn verjaardag. Zijn gevecht en zijn positief denken mochten niet baten.
Aan positief denken wordt toch zoveel kracht toegeschreven? Dat van hem had verdorie een heel ziekenhuis kunnen genezen!
Niet dus.
Ik heb aan hem gedacht op zijn verjaardag. Zoals ik wel meer aan hem denk op andere dagen. En ik dacht aan zijn moeder, aan zijn petekind, zijn zus, zijn beste maten. Hoe die het nu ook allemaal moeten stellen zonder hem. Die hele tijd al, sinds hij gestorven is tot nu. Kerstmis, Nieuwjaar, zijn verjaardag,… En ik vraag me af of dat dan ‘niet sterven’ is: verder leven in de hoofden van diegenen die je achterlaat, maanden en jaren lang. Want op sommige dagen vind ik dat behoorlijk mager en kan ik me niet voorstellen dat hij daar iets mee kan.
Op andere dagen kan ik er rust bij voelen en zelfs een zekere aanwezigheid. Dan komt zijn aanstekelijke bulderlach me voor de geest, zonder enige moeite, dan hoor ik hem reageren op mijn verhalen en dan zie ik zijn handen een sigaretje rollen. Het doet me deugd dat hij er dan weer even is.

woensdag 11 juni 2008

Fong Sjwé

Harmonie tussen binnen en buiten, daar blijkt Feng Shui – spreek uit zoals in de titel – zich mee bezig te houden. Alles hangt met alles samen, er wordt niet in hokjes gedacht. Zoals het met je nieren gesteld is, zo gaat het met de wallen onder je ogen. Zoals het met je naam en faam gaat, zo gaat het met de vuur-hoek in je huis. Steden ontwikkelen zich vaak aan de rechterkant van een rivieroever omdat daar de energie het meest interessant stroomt. Dus klopt het toch met dat gevoel dat Linkeroever een gekke plek is.
Ik voel wel iets voor die verbindingen. Niet zoals bij ons waar je naar de hartspecialist gaat als er wellicht iets mis is met die spier en als blijkt dat het over je longen gaat, dan kan hij je niet verder helpen. Huidproblemen zijn voor de dermatoloog en bij de neus-, keel- en oorarts kan je echt niet terecht met die pijnlijke voeten. Ieder zijn specialisme, maar wie houdt het geheel in het oog?
Mijn huis geeft mij dus een beeld hoe het met mijn verschillende organen gesteld is maar ook hoe het met verschillende domeinen in mijn leven staat.
Al de relatiehoeken van mijn vorige huizen komen me voor de geest. Bij het ene een deur naar de kelder, bij het andere een traphal tot helemaal aan het dak: vooral veel lucht dus en bij het laatste een tv-hoek. Allemaal niet bijster aantrekkelijk. En in de relatiehoek nu staat een wc. In dit domein is duidelijk een intensieve sessie EHBO nodig. Dat wordt alvast een rood wc-matje in de vorm van een hart, wc-papier met hartjes en een rood vuilbakje.

maandag 2 juni 2008

Verfrissend

Voor mij is een onweer na een zwoele dag een beloning voor de hitte die ik dapper doorstaan heb. De hele dag ben ik in de weer en voortdurend zit er een kleine zweetdruppel te dringen ergens tussen mijn schouderbladen. Met klam voorhoofd en slome tred beweeg ik door mijn huis. Dat zwoele weer legt mijn systeem plat, ik zou de eerste zijn om in de jungle het loodje te leggen. Ik hoor Frank Deboosere dan ook met plezier de regenbuien en donderslagen aankondigen en vol verwachting hoop ik dat de onweersbuien dit deel van het land niet zullen overslaan. Zoals je als kind hoopt dat Sinterklaas jouw schoen niet zal vergeten.
De donders zoals ze nu weerklinken, doen me denken aan God als een kodo-drummer. Ik zie hem al boven het wolkendek torenen, met weidse kleren aan, polsbandjes om en een duivelse blik in zijn ogen. Een blik van onmetelijk plezier om de helse ritmes die hij aan de wolken weet te ontlokken. Hij vuurt zichzelf aan met enkele oerkreten en doet er nog een schepje bovenop om zijn engelen te imponeren. Water gutst met bakken over het schouwtoneel en tussendoor weet hij als geen ander de belichting van zijn show te orchestreren.
Ik kan alleen maar stil zijn en genieten van dit verfrissende spektakel.