woensdag 28 mei 2008

ochtendwoorden

ochtendwoorden staan
gedekt op tafel
stuntelig door elkaar heen
weten ze zelf niet wat zeggen
ze kijken alle kanten op
voelen nog het warme knusse plekje
tussen de lakens, de geur
hangt als een wolk boven hen
zacht schurken ze zich wakker tegen de koffiepot

aan de tafel twee zwijgende mensen
hun lichamen als verdwaalde reizigers
in een uitgestrekt graslandschap
voeten schuifelen loom over de houten vloer
ellebogen houden handen en hoofden recht

stilaan verdwijnt de nacht uit hun ogen
en de slaap uit hun kelen
'hm' zegt hij
'ja' zegt zij

woensdag 21 mei 2008

Te gast

Ik was gisteren te gast in een zeer mooie tuin, een lieve tuin waar alles zijn plekje heeft en waar je de aandacht en zorg voelt van kundige handen. Als boom in zo’n tuin heb je geluk, want als je ziek bent, dan komt de boomchirurg en dan word je extra in de watten gelegd.
Vanuit deze tuin heb je bovendien zicht op twee prachtige bomen met een groot bladerdak waar de zon heerlijk in kan spelen. De ene is 70 jaar, de andere 75, in mensenjaren een zeer gezegende leeftijd.
Zij hebben echter minder geluk want zij staan net over de grens bij de buren, op een ander stuk grond, opgekocht door een projectontwikkelaar. Hij wil er niet één maar vier woningen bouwen. Anders kan hij waarschijnlijk niet van een project spreken. En jammer maar helaas, die twee prachtige bomen staan in de weg voor zijn plannen.
Deze man meent dat hij mag beslissen of die gekapt worden of niet. Want ons systeem van grond kopen maakt hem eigenaar van een kluit aarde. Hij, als passant met zijn korte leven, heeft dan zeggenschap over wat er met de natuur op zijn kluit aarde gebeurt.
En er zijn een heleboel mensen die dat met een respectvol hart doen.
En er zijn een boel mensen die dat niet doen. Zij zouden een boom vol olie gieten, hem doelbewust ziek maken of hem kapot laten snoeien. Gelukkig hebben we snoei- en kapvergunningen uitgevonden, maar ook dat houdt onze man niet tegen. Vergunningen kunnen nog altijd met de lange arm verkregen worden. Of hij kan de bomen gewoon kappen en de boete betalen. Die is immers peanuts vergeleken bij de opbrengst van zijn project. Gelukkig zijn er op dit moment nog de buren die hem tegenhouden.

Zou deze man zich ook zo gedragen op bezoek bij zijn ouders? Zou hij met zijn laarzen, vol modder besmeurd over het witte tapijt in de woonkamer struinen, een kast buiten gooien omdat die in zijn weg staat en de poten van de stoelen wat kortwieken omdat hij ze te hoog vindt naar zijn smaak?

Wij bezitten de aarde niet, we zijn hier te gast.
Een zekere dankbaarheid voor dit gastvrije onthaal lijkt me niet meer dan gepast.

zondag 18 mei 2008

Huiselijke geluiden


De geluiden van mijn huis, van mijn buren, van de kleine wereld rondom zijn bijzonder. Pianoklanken komen door muren en vloeren. Ze kabbelen vloeiend verder in mijn huis. Een vrouwenstem vertelt haar dag, luid pratend, buiten, op haar terras. Ik hoor haar, maar zie haar niet, ken haar niet hoewel ze mijn dichtste buur is. Ze zit op 3 meter afstand, enkel een muur die ons scheidt.
Geluiden van ver verkeer tuimelen over de platte daken, over de puntdaken en hangen wat in het groen van de bomen voor ze mijn oren bereiken. Wind blaast onder krantenpapier, het is niet in bedwang te houden. Het klinkt als een helse klus om nu de krant te lezen. Als ik van op mijn terras naar beneden kijk, zie ik dat het de buurvrouw is die probeert een papieren tafelkleed om haar picnictafel te spannen.
Iemand slaat een mat uit, iemand laat een rolluik zakken.
Denk ik.
Vogels fluiten er overal lustig doorheen.
Ik heb mijn radio uitgezet om deze wereldse muziek beter te kunnen horen. Ik denk dat ik zonder lawaai en met grote oren geluidsstil aanwezig ben.
Hoewel…
Hoe klinkt liggen in een hangmat?

zaterdag 10 mei 2008

Zacht vallen

Ik slinger zoet van links naar rechts. Ik daal de lucht af alsof ik van een hoge Italiaanse berg zigzaggend naar beneden kom. In elke bocht stopt de wereld. Samen met mijn hart. Ik rijg een parelketting in de lucht, met zachte belletjes en blauwe parels. Ik hoor oh’s en ah’s. Een aarden schoot wacht op me. Ze heeft haar stoerste mannen opgesteld. Die houden een parelmoeren doek voor me open en staan allemaal met hun hoofd in hun nek en open mond naar me te kijken. Ze zetten hun borst dik en spannen hun armspieren, hun ogen vol aardse verwachting. Nog nooit zagen ze iemand zo zacht vallen. Ik beroer hun wangen met fluwelen hand en strijk een krul in hun wimpers. Ik borstel hun kelen schoon en fluister warme woorden langs hun tong.
Als mijn haren het doek raken word ik hen en zij worden mij.
Een zucht van verlichting stijgt op, de aarde kreunt tevreden.
Weer een gevallen engel gered.

Ze wandelt

Ze wandelt,
strijkt met de palm van haar hand
langs straten, langs muren, langs benen
tracht te lezen welke verhalen
zich verbergen in de hoeken in de voegen in de lijnen.

Ze wandelt,
legt haar hand
op een steen, op een wang
tussen jouw ogen.

Ze kijkt rond jouw ogen,
cirkelt voorbij jouw ogen
ziet wat jij droomt voelt wat jij voelt.

in uit
in uit

Ze kijkt naar de wensen die jij ademt
langs de binnenkant van haar pols.
Haar hand glijdt over jouw mond
en sluit zich rond je fijnste wens.

Ze wandelt
langs benen, langs muren, langs straten
veegt jouw wens
tussen de lijnen, de voegen en in de hoeken
van haar wereld.

donderdag 1 mei 2008

Scheldefietsen

Het eerste ijsje aan de Schelde is een feit. Op warme avonden fiets ik naar de Schelde, koop een ijsje en geniet, met mijn benen bungelend over het water. De smaak van het ijsje – steevast stracciatella -, het uitzicht, het gezelschap, het is een onbetaalbaar zomergevoel. En dat, dit jaar, nog net op de valreep in april. Leve de goede tradities.
De Scheldekaaien werken als een magneet op mijn lijf, ik moet er af en toe heen zoals een kudde olifanten die naar het water trekken om zich te wassen, om te drinken, om te spelen. Op die momenten heb ik het heft niet meer in handen, mijn verstand komt er niet aan te pas, het moet, kom we gaan.

Andere lijven worden ook naar de waterkant getrokken: djembespelers, verliefde stellen, eenzame wandelaars, troepen Hollanders.
En op een avond vorig jaar een fietser. De zon is net bezig prachtig onder te gaan en hij fietst zorgeloos en vlot op slechts een halve meter van de kant. De beschilderde paddestoelen die je om de zoveel meter aan de kade vindt, passeert hij uitdagend langs de waterkant. Ik hou mijn adem in. Eén foute inschatting, één seconde twijfel aan eigen kunnen en hij belandt in het koude Scheldewater. ‘Ik spring je niet achterna’, denk ik al op voorhand heldhaftig. Gespannen blijf ik kijken, zoals je in het circus naar een trapezenummer kijkt. Het moet de fietser een kick geven, adrenaline in zijn lijf. Het is zoiets eenvoudigs en groots tegelijk. Blijven kijken, dat moet, dat houdt hem in zijn concentratie, dat zorgt er voor dat hij niet valt. Bij elke paddestoel hou ik spontaan mijn lijf wat naar achter, alsof ik zijn gewicht voldoende op de kade wil houden. En kijkt, het lukt ons: hij is blijkbaar waar hij zijn moet en fietst verder over de kasseien. Opgelucht kan ik mijn schouders weer laten zakken.
Jaloers op zoveel lef besef ik dat ik hem dat nooit van mijn leven zal nadoen. Op de rand zitten is ook dapper.