donderdag 1 mei 2008

Scheldefietsen

Het eerste ijsje aan de Schelde is een feit. Op warme avonden fiets ik naar de Schelde, koop een ijsje en geniet, met mijn benen bungelend over het water. De smaak van het ijsje – steevast stracciatella -, het uitzicht, het gezelschap, het is een onbetaalbaar zomergevoel. En dat, dit jaar, nog net op de valreep in april. Leve de goede tradities.
De Scheldekaaien werken als een magneet op mijn lijf, ik moet er af en toe heen zoals een kudde olifanten die naar het water trekken om zich te wassen, om te drinken, om te spelen. Op die momenten heb ik het heft niet meer in handen, mijn verstand komt er niet aan te pas, het moet, kom we gaan.

Andere lijven worden ook naar de waterkant getrokken: djembespelers, verliefde stellen, eenzame wandelaars, troepen Hollanders.
En op een avond vorig jaar een fietser. De zon is net bezig prachtig onder te gaan en hij fietst zorgeloos en vlot op slechts een halve meter van de kant. De beschilderde paddestoelen die je om de zoveel meter aan de kade vindt, passeert hij uitdagend langs de waterkant. Ik hou mijn adem in. Eén foute inschatting, één seconde twijfel aan eigen kunnen en hij belandt in het koude Scheldewater. ‘Ik spring je niet achterna’, denk ik al op voorhand heldhaftig. Gespannen blijf ik kijken, zoals je in het circus naar een trapezenummer kijkt. Het moet de fietser een kick geven, adrenaline in zijn lijf. Het is zoiets eenvoudigs en groots tegelijk. Blijven kijken, dat moet, dat houdt hem in zijn concentratie, dat zorgt er voor dat hij niet valt. Bij elke paddestoel hou ik spontaan mijn lijf wat naar achter, alsof ik zijn gewicht voldoende op de kade wil houden. En kijkt, het lukt ons: hij is blijkbaar waar hij zijn moet en fietst verder over de kasseien. Opgelucht kan ik mijn schouders weer laten zakken.
Jaloers op zoveel lef besef ik dat ik hem dat nooit van mijn leven zal nadoen. Op de rand zitten is ook dapper.

Geen opmerkingen: