zondag 28 september 2008

Zomerse geur

Ik fiets over de brug die me van deze kant van de Singel naar de ‘stad-kant’ voert, richting Berchem Station. Steevast fiets ik hier spook, omdat dat gemakkelijker is aan de volgende lichten en zo win ik tijd. Denk ik. Naast dat deel van het fietspad staan steeds grote, logge opleggers van vrachtwagens. Als mannen met een te brede borstkas nemen ze een groot deel van de weg in. Het geeft mij als fietser slechts een millimeter plaats tussen de diepte van de Ring en hun brede lijven. Bovendien verspreiden ze soms de zeer onsmakelijke geur van een slachthuis dat net is uitgekuist maar waar de stank van uitwerpselen nooit weggewassen geraakt. Een geur die zelfs in mijn ogen prikt. Ze zouden een waarschuwingsbordje moeten zetten waarop een neus met een knijper prijkt.
Tijdens zonnige dagen – zoals die van het voorbije weekend – komen de geurvlagen nog hardnekkiger op je af. En net op het moment dat ik mij in die kleine fietsruimte wurm, passeert er in de tegenovergestelde richting een voetganger. En wat voor één. Een man op leeftijd die zo uit een upper-stiff-lip Engelse serie lijkt weggelopen. Keurig in pak, haren netjes in de plooi gevouwen en gelaatsuitdrukking op hoffelijk maar ondoorgrondelijk. Het kan niet anders dan dat deze man hét ook geroken heeft, maar hij geeft geen krimp.
Terwijl ik verder fiets, mengt het beeld van de man zich in mijn hoofd met de geur en stel ik me voor dat hij die geur verspreidt. Ik lach, het zou mijn waarneming van de man drastisch veranderen. Dat kopje thee samen kan hij op zijn buik schrijven!
Het zou een fijn experiment zijn om mensen zijn beeld te laten zien en hen stiekem ook wat onsmakelijke geur te laten opsnuiven. En hen vervolgens het beeld van een sjofele, vuile man met zwarte nagels en een tand te weinig te laten zien en hen tegelijk de nieuwste geur van Issey Miyake te serveren. Ik ben benieuwd welke denkbeelden er dan in gang gezet worden. Wat zou er winnen: beeld of geur?

zaterdag 13 september 2008

Trage rits

Alles verloopt traag vandaag. Zelfs als ik sneller zou willen, het zou niet kunnen. Gelukkig val ik helemaal samen met dit trage tempo van de dag.
Ik heb net boodschappen gedaan. Uiteraard stond ik in een eindeloze rij aan de kassa, een rij die toevallig net vandaag het traagste vorderde. Geen haar op mijn hoofd dat er zich echter druk om maakte en nu sta ik al een halve eeuw mijn boodschappen in mijn fietszakken te ordenen. Hoe verdeel ik het gewicht gelijkmatig over de twee helften zodat ik straks niet thuiskom met één zak die tegen de grond hangt en de andere die ongemakkelijk op de bagagedrager ligt. Dat houdt me bezig en verder ook de vraag wat er nog bij in mijn handtas kan.
Intussen zie ik al de hele tijd vanuit mijn ooghoek een jonge kerel van een jaar of 13 aan zijn fiets staan prutsen en aan zijn kleren. Hij wil bestudeerd stoer overkomen maar je ziet in één oogopslag dat hij bij de eerste aai luider gaat liggen spinnen dan de gezelligste kat. Zijn kleren overtreffen de gekste patronen, zoiets als streepjes en bolletjes en zwart-wit-effecten tegelijk.
Ik buig voorover om mijn fietsslot los te maken en als ik me weer rechtzet, staat hij tegenover mij op het voetpad. Mijn ogen hebben hem helemaal gescand: zijn schoenen, zijn broek, zijn jasje, zijn gezicht. We kijken elkaar recht aan, hij gaat met zijn hand door zijn haar en alsof hij dat elke dag doet, vraagt hij mij: ‘Zie ik er goed uit?’ De vertrouwelijke en open toon van de vraag verwacht van mij een uiterst eerlijk antwoord. Ik glimlach en zeg: ‘Absoluut, maar ik zou wel de rits van je broek dichtdoen.’
Zijn ogen verbreden maar onmerkbaar snel herstelt hij zich. Zonder gène ritst hij zijn broek dicht, bedankt me en stapt vol zelfvertrouwen verder.

zondag 7 september 2008

Twijfel vreet

Twijfel vreet alles kaal. Het vernietigende werk van orkanen en zandstormen verdwijnt in het niets bij wat twijfel kan aanrichten. Zoals ratten gangen graven, eindeloos, tot een heel dorp instort en in die gangen verdwijnt, zo vrat twijfel een holte in het lijf van de meest moedige man van de wereld.
Een krater van jewelste, niet te dichten, niet te meten zo groot. Daar waar zijn dappere hart zat - en dan net er onder - zag je een gapend gat van wel tien wolkenkrabbers diep.

Hij heeft die leegte willen vullen, natuurlijk wilde hij dat, hele dagen dacht hij aan niets anders. Maar elke gedachte riep een nieuwe gedachte op en liet hem steevast besluiteloos achter. Als dappere man werd hij er gek van, twijfel won altijd. Zijn verstand kon met niets toepasselijks op de proppen komen.
Een tijdlang is hij dan dramatisch beginnen eten. Reuzenporties die uit één van zijn twintig ijskasten kwamen, stonden op zijn tafel uitgestald. Rustig maar gestaag werkte hij die naar binnen tot hij besefte dat de holte niet zijn maag betrof maar een andere, onbenoembare plek in zijn lichaam.
Een plek die soms gevuld werd met indrukken van buitenaf. Als hij een mooie vogel zag, vroeg hij zich af of het beeld ervan zou passen, een fikse bomenrij leek veel te groot en van een wolkendek wist hij niet hoe het te vouwen. Hij probeerde het te vullen met het huilen van een jonge vrouw, met de tranen van een kind, de klanken van een accordeon. Omarmingen noch omzwervingen brachten echter blijvende redding.

Uiteindelijk heeft hij het gapende gat kunnen vullen met het licht van een toevallige kaars. Dat licht vulde de hele krater en ontstak een sprankel verlangen in hem, net groot genoeg om zijn twijfel een hak te zetten.
Het was een klein verlangen, niet meer maar vooral ook niet minder.

woensdag 3 september 2008

Hartstocht

Mijn hart werkt perfect. Ingebed in de duisternis van vlees en bloed, klopt het, al mijn jaren aan een stuk. Soms wat harder, soms wat zachter. Het doet me blozen, het geeft ritme aan m’n leven en het gaat verder geen kant op. Een trouwe metgezel. Ik kan me geen beter hart wensen.
Maar mijn hart heeft ook geleerd stil te zijn. Eigen wensen houdt het voor zichzelf. In het zachte ritselen van mijn aderen hoor ik het fluisteren. Tintelingen in mijn vingers prevelen een stille boodschap. Rillingen langs mijn ruggengraat maken me duidelijk dat mijn hart zich roert. Met mijn oor kan ik echter niet tot bij mijn hart en er is niemand die in mijn plaats kan luisteren. Wanneer heb ik mijn hart geleerd om zo stil te zijn?
Want mijn wens is om hartstochtelijk te leven. Hartstocht: ik bekijk dat woord, proef het, laat het een tijd op mijn tong liggen. Ik vraag me af wat het is en of het tocht in de kamers van mijn hart. En of dat dan wil zeggen dat de deuren op een kier moeten staan. En is dat wel gezond, al die kieren en gaten en de wind die daar overal door kan?
Een minimum aan isolatie lijkt me een goed idee en misschien kan ik de tochthond af en toe eens voor een andere deur leggen.