zondag 30 november 2008

Pianissimo

De jaarbrochure van De Singel in Antwerpen, dat is een heus boek en voor een leek niet zo evident om te lezen. Gelukkig hebben zij zelf enkele abonnementen samengesteld die hun overaanbod als lekkere, hapklare brokken presenteren. Eén zo’n smakelijke brok heb ik in mijn bezit: abonnement nummer 19 met de eenvoudige, welluidende titel ‘Piano’. Voor de luttele 48€ krijg ik “vijf gerenommeerde meesterpianisten en één verrassende nieuwkomer”. Voor mij dus zes verrassingen, want ik ben een vreemde eend in de bijt waar het piano-optredens betreft.
Af en toe nieuwe werelden ontdekken houdt een mens wakker. Dus zo beland ik op een avond in de schouwburg vol verwachting over wat komen gaat. Boris Berezovski geldt volgens het Singelboek immers als dé coolste pianist van het moment. Die titel geeft echter geen enkele garantie tegen rampspoed: Boris heeft zijn schouder ontwricht en wij krijgen een vervangend programma. Een Bulgaarse dame, of ze kan ook Roemeens zijn geweest met een welluidende naam die me niet meer te binnen wil schieten. Mijn excuses aan de dame in kwestie, ik ben niet zo goed in namen en nationaliteiten. Een jongedame dus, 28 jaar, kijk, zoiets weet ik nog wel, voorzien van het nodige gewicht om een immense vleugelpiano te kunnen hanteren en bedwingen.
Die avond ontdek ik hoe heerlijk een piano-optreden is, hoe ontspannend, hoe verbeeldend, hoe allesomvattend. Ik luister en ik kijk en ik hou van de beelden die me vergezellen.
Een stevige, gespierde menner zit op de bok van een donkere, statige koets. De koets maakt een helse rit door een winterse vlakte, de paarden briesen, stoomwolken komen uit hun neusgaten, het zweet schiet in flarden van hun flanken. Ze hangen twee per twee in hun span, in vier rijen, de eerste paarden verdwijnen in de ijzige mist. Het zicht is slecht en de avond valt. De menner is volledig gefocust op het paardenspan. Hij geniet ervan om zoveel geweld en zoveel kracht in bedwang te houden. Loslaten en aanspannen tegelijk, de timing exact aanvoelen, de kleinste verandering voelen in de teugels. Het is een schouwspel dat ongeloof wekt, verbazing en verwondering. Vakmanschap van het meest pure soort.
Het publiek denkt er net zo over. De jongedame wordt beloond met een staande ovatie en de vraag naar bis en tris nummers.
En dat voor iemand die ’s ochtends onwetend wakker werd. Onwetend over het feit dat ze die avond in De Singel zou concerteren.

zondag 23 november 2008

Zondag bib(ber)dag

Als mijn uitslaapgedrag het toelaat, fiets ik op zondagvoormiddag naar de bib. Zoals vandaag. Even twijfel ik of ik mijn verwarming niet op een lage stand zou laten staan. Voor straks. Als ik terug ben. Dan is het hier lekker warm en kan ik de rest van de dag in mijn knusse nest cocoonen. Ergens in mijn hoofd, zo aan de achterkant van mijn hersenpan, flitst er een zinnetje voorbij. Zo snel dat ik het amper kan pakken. ‘Zet ze maar af, want stel dat je Jack tegenkomt, dan ben je nog niet meteen terug thuis.’ Jack, een vriend die ik al maanden niet meer zag. De verwarming gaat uit. De muts gaat op, de handschoenen aan en zelfs de beenwarmers ontbreken niet.
De straten zijn kalm, witte parels rusten op het gras, lucht ontsnapt in koude wolkjes uit mijn mond. Het doet deugd de koude te voelen en te zien. Winter, ik ben er klaar voor. De fietsersbrug over De Singel iets minder: gevaarlijke ijzel verplicht me af te stappen en te voet verder te gaan. Twee stadsmannen met oranje vesten aan gaan de ijzel te lijf met grote scheppen zout die ze eerder op één plek dumpen dan ze rond te strooien. Bovendien liggen deze bergen zout even vaak net naast een ijzelplek te blinken. Voor hen is het evengoed een koude zondagmiddag natuurlijk.
In de bib krioelt het van het volk. Mijn oog valt meteen op Jack die twee plaatsen voor mij aan de inleverpost staat. Ik glimlach en ben niet verbaasd. Onze ontmoetingen lopen immers altijd zo. Ergens in mijn hoofd flitst er zo’n zinnetje en het lijkt alsof dat een onzichtbare draad spint in een even onzichtbaar deel van de realiteit. Het enige dat ik moet doen is die draad vasthouden en hem oprollen. Aan het andere uiteinde staat Jack.
Thuizige zondag wordt uithuizige zondag. Een kop koffie, een witte wijn, een dagsoep. En praten, veel praten. Van de hak op de tak. Het ene zinnetje roept het andere op. Mooi praatwerk is dat. Andere tafeltjes worden verlaten, vullen zich weer. Een rillerige dame die naast ons komt zitten, verzucht uit het diepst van haar hart dat ze in een warm land wil wonen. Ik glimlach en ben weerom blij met deze sneeuwdag.
Aansluitend bezoeken we het Modemuseum: Maison Martin Margiela. Indrukwekkend én inspirerend én frustrerend. Je wordt immers zo in zijn wereld ondergedompeld dat je op het einde een beeld wil hebben van wie de man is. Er een kop op kunnen plakken. Zien wat voor ogen hij heeft, zien hoe hij staat, zien wat zijn lijf vertelt. Anoniem is hij en zal hij blijven. Ook een kunst.
Intussen is Antwerpen in een wit schouwtoneel veranderd. De vlokken vallen gestaag en met z’n velen uit de hemel. Het kind in mij is enthousiast. Jack en ik schuifelen naar de Groenplaats richting tram, nemen afscheid en de tram schuifelt me richting fiets. Die is in een onherkenbaar sneeuwbeeld veranderd. Ik ontmantel hem zo goed en kwaad als dat gaat, elke vrije plek wordt immers meteen weer gevuld door verse vlokken. Fietsen blijkt een beproeving, ik zie geen steek, de sneeuw wil het liefst in mijn ogen vallen. Het fietspad is bovendien onherkenbaar, ik fiets waar geen mens ooit gefietst heeft. Een passerende auto toetert, ik versta dat als ‘ben jij helemaal gek geworden om in deze sneeuwstorm te fietsen?’
Eenmaal thuisgekomen ontdek ik tot mijn grote verbazing dat mijn vingertoppen gevoelloos zijn. Het kost me de grootste moeite om mijn sleutel vast te houden, laat staan hem in het sleutelgat te steken. Hoe is dat mogelijk? Op die korte tijd! Laat me geen gletsjers beklimmen, ik zal de eerste zijn met afgestorven vingertoppen of zelfs hele armen en benen. Beelden van ijsgrotten waarin ik lig dood te vriezen doemen op. Ik sleur mijn spullen de trap op en voel dat ik zelfs op het randje van wegdraaien sta. Ik plof me neer op de zetel om te bekomen. Maar dan begint het pas: het ontdooien. Ik heb het hier niet over het tintelen dat je soms in je vingers kunt voelen als die het wat koud hebben gehad. Neen, het gaat over stekende pijn waar je geen kant mee op kan. Wachten en weten dat het overgaat, da’s alles. Oh, en helemaal zen-gewijs ‘ja’ zeggen tegen de pijn. Dat helpt eigenlijk nog het beste.
De vreugde om die mooie, koude winter is op dat moment iets of wat getaand. Ik zal ook niet meer lachen om mijn medemens zoals daarstraks om Jack. Die had te weinig kleren aan voor deze winterse dag, laat staan voor een uitstap naar de stad en hij liep langzaam te bevriezen naast mij met zijn sjaal over zijn hoofd, bibberend als een oud vrouwtje. Stoer wreef ik zijn rug warm en maakte me vrolijk over zijn kouwelijkheid.
De winter heeft me een eerste lesje geleerd.

zaterdag 15 november 2008

Maanziek

We hebben net de volle maan achter de rug en dat heb ik weer geweten: ik ben wakker op momenten dat een andere mens zijn bed opzoekt. Ik weet met mezelf geen blijf. Er ruist een dwingende stroom door mijn aders die me koortsig bezig laat zijn. Eb en vloed van het leven zijn nadrukkelijker aanwezig.
In de afdeling materniteit van ziekenhuizen beweert men dat er meer baby’s geboren worden tijdens nachten met volle maan. Politiemensen beweren dat er meer vreemd volk buitenkomt bij volle maan. Ik heb zelfs ooit iemand die op een krantenredactie werkte horen zeggen dat volle maan meer gekke telefoontjes oplevert van mensen die vreemde feiten en verhalen opdissen. Films en verhalen voeren personages op die veranderen in weerwolven en huilen, enkel als het volle maan is.
Voor mij is het duidelijk dat volle maan ‘iets doet’ met de mensen. En zo gek vind ik dat niet eens. Als je bedenkt dat de getijden van de zeeën en oceanen op deze planeet onderhevig zijn aan de stand van de maan dan is het niet eens zo gek om te bedenken dat wij mensen er ook onderhevig aan zijn. Wij bestaan immers voor 70% uit water.
Onlangs zat ik op de achterbank van een auto die door de nacht reed en naast mij zat het tweejarig zoontje van een vriendin. Plots vraagt hij: ‘Wat is dat bolletje daar?’ en ik denk dat hij het over een straatlantaarn heeft. Ik buig me naar zijn raam om goed te kijken en daar prijkt in volle glorie: de maan, het bolletje.
Janneke Maan heeft plaats gemaakt voor Bolleke Maan. Doe ze nog eens vol!

donderdag 13 november 2008

Sinterklaaskoekjes


Ik keek vanavond uit mijn raam en dacht even dat er ergens een brand woedde. Een rode gloed viel over de daken en scheen mijn kamer binnen. Een onwezenlijk licht op dit moment van de dag en met deze bewolking. Tot ik mijn hoofd buiten stak en zag dat er een kier in de wolken was, een klein gleufje. Dat gunde me even een blik op het ondergaande-zon-geweld dat zich achter de wolken afspeelde.
Mij hebben ze vroeger wijsgemaakt dat Sinterklaas dan koekjes aan het bakken is. Een wijsheid die ik met plezier verder vertel en waarin ik graag blijf geloven. Ik zie hem staan aan een groot houtvuur waarvan de vlammen gretig aan zijn baard willen likken. Zijn mijter ligt casual naast hem op zijn troon en de zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd. Sinterklaas zijn is hard werken. Om nog maar te zwijgen van de helse tochten over de Vlaamse daken, vooral de evenwichtsoefeningen die puntdaken vereisen. Lang leve de platte daken zoals het mijne!
Maar goed, die wolken dus en de zon en al dat rood. Ze geven mij een mooi excuus om de zonsopgang én de zonsondergang mee te maken. Vooral die laatste want ik ben geen ochtendmens, maar de Sint maakt lange dagen. En zijn werkzaamheden vragen toch een kleine vorm van opvolging. Ik offer mij dus op - iemand moet het doen. Zo kan ik mij wentelen in het trage tempo van de dagen. Bewust de overgang van dag naar nacht meemaken, doet me immers vertragen. Het geeft me elke dag een afspraak, een rendez-vous met de aarde waarop ik weer die hele dag heb rondgelopen, rondgerend, gestruikeld ben, kortom: geleefd heb.

zondag 2 november 2008

Flinke single

Een housewarmingfeestje. Veel volk, bekend en onbekend, dat praat, rondkijkt en drinkt. Ik geraak in gesprek met een vrouw van mijn leeftijd die een huis heeft gekocht en zwaar aan het verbouwen is. Zij gaat een harde en koude winter tegemoet. Een tweede vrouw zet zich bij ons, zij heeft net een appartement gekocht en vindt schilderen al meer dan genoeg arbeid. En tot slot staan we daar met vier single vrouwen, allemaal een huis of appartement gekocht en aan het verbouwen of herinrichten.
Dan wordt het me allemaal te veel. Na wat gemompel over hoofdpijn, grijp ik mijn jas en ren de trappen af, naar buiten, frissen lucht. Op mijn fiets begin ik inwendig te razen. Waarom zitten wij verdorie als volwassen vrouwen in ons eentje in een huis? Dat klopt niet, waar is de man? Wat doen wij met z’n allen zo dapper, ons leven alleen levend. Onszelf overtuigen dat het ook wel voordelen heeft, dat het zo ook wel kan. We zijn flink en gedragen ons voorbeeldig, we hebben het leven in onze hand. De media spelen in op de zelfstandige, reisgrage single. We zijn zelfs ontdekt als marktsegment: éénpersoonsgerechten, speed-daten, singlereizen, …
Die verhaaltjes hebben ze mij niet verteld toen ik een klein meisje was: en Assepoester bleef als sloorke in het huis van haar stiefmoeder kuisen tot ze 30 werd. Als oude vrijster ging ze alleen op een kamertje wonen dat ze knus had ingericht, helemaal volgens haar eigen smaak, niemand om rekening mee te houden, dat was wel net zo handig. Ze had goede vrienden, een fijne job, geen man of kinderen en leefde nog lang en gelukkig.
Ooit gelezen? Natuurlijk niet, er kwam altijd wel ergens een prins vandaan. Kwam hij niet uit een koets getoverd of op een paard voorbij gesneld dan was hij een ‘tot-prins-te-kussen-kikker. Slimme truken allemaal, alleen niet meer zo bruikbaar in de huidige tijd.