zondag 23 november 2008

Zondag bib(ber)dag

Als mijn uitslaapgedrag het toelaat, fiets ik op zondagvoormiddag naar de bib. Zoals vandaag. Even twijfel ik of ik mijn verwarming niet op een lage stand zou laten staan. Voor straks. Als ik terug ben. Dan is het hier lekker warm en kan ik de rest van de dag in mijn knusse nest cocoonen. Ergens in mijn hoofd, zo aan de achterkant van mijn hersenpan, flitst er een zinnetje voorbij. Zo snel dat ik het amper kan pakken. ‘Zet ze maar af, want stel dat je Jack tegenkomt, dan ben je nog niet meteen terug thuis.’ Jack, een vriend die ik al maanden niet meer zag. De verwarming gaat uit. De muts gaat op, de handschoenen aan en zelfs de beenwarmers ontbreken niet.
De straten zijn kalm, witte parels rusten op het gras, lucht ontsnapt in koude wolkjes uit mijn mond. Het doet deugd de koude te voelen en te zien. Winter, ik ben er klaar voor. De fietsersbrug over De Singel iets minder: gevaarlijke ijzel verplicht me af te stappen en te voet verder te gaan. Twee stadsmannen met oranje vesten aan gaan de ijzel te lijf met grote scheppen zout die ze eerder op één plek dumpen dan ze rond te strooien. Bovendien liggen deze bergen zout even vaak net naast een ijzelplek te blinken. Voor hen is het evengoed een koude zondagmiddag natuurlijk.
In de bib krioelt het van het volk. Mijn oog valt meteen op Jack die twee plaatsen voor mij aan de inleverpost staat. Ik glimlach en ben niet verbaasd. Onze ontmoetingen lopen immers altijd zo. Ergens in mijn hoofd flitst er zo’n zinnetje en het lijkt alsof dat een onzichtbare draad spint in een even onzichtbaar deel van de realiteit. Het enige dat ik moet doen is die draad vasthouden en hem oprollen. Aan het andere uiteinde staat Jack.
Thuizige zondag wordt uithuizige zondag. Een kop koffie, een witte wijn, een dagsoep. En praten, veel praten. Van de hak op de tak. Het ene zinnetje roept het andere op. Mooi praatwerk is dat. Andere tafeltjes worden verlaten, vullen zich weer. Een rillerige dame die naast ons komt zitten, verzucht uit het diepst van haar hart dat ze in een warm land wil wonen. Ik glimlach en ben weerom blij met deze sneeuwdag.
Aansluitend bezoeken we het Modemuseum: Maison Martin Margiela. Indrukwekkend én inspirerend én frustrerend. Je wordt immers zo in zijn wereld ondergedompeld dat je op het einde een beeld wil hebben van wie de man is. Er een kop op kunnen plakken. Zien wat voor ogen hij heeft, zien hoe hij staat, zien wat zijn lijf vertelt. Anoniem is hij en zal hij blijven. Ook een kunst.
Intussen is Antwerpen in een wit schouwtoneel veranderd. De vlokken vallen gestaag en met z’n velen uit de hemel. Het kind in mij is enthousiast. Jack en ik schuifelen naar de Groenplaats richting tram, nemen afscheid en de tram schuifelt me richting fiets. Die is in een onherkenbaar sneeuwbeeld veranderd. Ik ontmantel hem zo goed en kwaad als dat gaat, elke vrije plek wordt immers meteen weer gevuld door verse vlokken. Fietsen blijkt een beproeving, ik zie geen steek, de sneeuw wil het liefst in mijn ogen vallen. Het fietspad is bovendien onherkenbaar, ik fiets waar geen mens ooit gefietst heeft. Een passerende auto toetert, ik versta dat als ‘ben jij helemaal gek geworden om in deze sneeuwstorm te fietsen?’
Eenmaal thuisgekomen ontdek ik tot mijn grote verbazing dat mijn vingertoppen gevoelloos zijn. Het kost me de grootste moeite om mijn sleutel vast te houden, laat staan hem in het sleutelgat te steken. Hoe is dat mogelijk? Op die korte tijd! Laat me geen gletsjers beklimmen, ik zal de eerste zijn met afgestorven vingertoppen of zelfs hele armen en benen. Beelden van ijsgrotten waarin ik lig dood te vriezen doemen op. Ik sleur mijn spullen de trap op en voel dat ik zelfs op het randje van wegdraaien sta. Ik plof me neer op de zetel om te bekomen. Maar dan begint het pas: het ontdooien. Ik heb het hier niet over het tintelen dat je soms in je vingers kunt voelen als die het wat koud hebben gehad. Neen, het gaat over stekende pijn waar je geen kant mee op kan. Wachten en weten dat het overgaat, da’s alles. Oh, en helemaal zen-gewijs ‘ja’ zeggen tegen de pijn. Dat helpt eigenlijk nog het beste.
De vreugde om die mooie, koude winter is op dat moment iets of wat getaand. Ik zal ook niet meer lachen om mijn medemens zoals daarstraks om Jack. Die had te weinig kleren aan voor deze winterse dag, laat staan voor een uitstap naar de stad en hij liep langzaam te bevriezen naast mij met zijn sjaal over zijn hoofd, bibberend als een oud vrouwtje. Stoer wreef ik zijn rug warm en maakte me vrolijk over zijn kouwelijkheid.
De winter heeft me een eerste lesje geleerd.

1 opmerking:

Anoniem zei

Schoon.
Jij kan het altijd prachtig verwoorden, ook de realiteit die voor velen niet zichtbaar is... Je geeft een eenvoudig, helder en bijna lyrisch omschreven voorbeeld van synchroniteit. Dankjewel.