dinsdag 28 juli 2009

Mijn garagist

Ik weet me graag omringd door goede handelaars, goede vaklui. Mijn krant haal ik het liefst in de krantenwinkel, ook al ben ik net in de supermarkt geweest waar die ook ligt te pronken. Mijn snijbloemen haal ik bij de dame op de markt die daar elke woensdag met haar gele camionette staat. Thee haal ik bij de natuurwinkel in de straat en ik heb een vaste apotheek. Wat dat betreft, bouw ik mee aan het dorpsgevoel in de stad, zie ik me doen wat de oude mensen uit mijn buurt doen. Ouderwets heet zoiets.
Zo heb ik ook een goede garagist. Eén die niet moeilijk doet, een auto is een auto. Mijn auto is een oude auto en daar kan je geen nieuwe van maken. Dus hij maakt wat nodig is om deftig te kunnen rijden. Daarbovenop heeft hij altijd een glimlach klaar, een leuk verhaal. Vorige keer vertelde hij over Libanon, want daar komt hij vandaan en zijn dochter gaat er zo graag op vakantie. Een mooi land waar je op hetzelfde moment kan zwemmen in zee en skieën in de bergen. Zo gevarieerd is het er. Zijn ogen fonkelen nog meer dan ze al deden. En plots zegt hij: ‘Ik sta in de P-magazine!’ Ik geloof mijn oren niet: ‘Echt? Dat wil ik zien!’ Hij snelt naar zijn auto en toont me het tijdschrift. Inderdaad, mijn knappe garagist staat in de P-Magazine. Hij zegt: ‘Die ga ik bewaren voor mijn dochter, ze is trots op mij.’
Ik denk dat ik morgen nog eens naar de garage moet, laten checken of er niks aan mijn auto is, voor alle zekerheid.

donderdag 23 juli 2009

Gezichtenfichebak

Ik fiets aan de foute kant over de Borsbeekbrug en er komt een fietser vanuit de tegenovergestelde – juiste – kant mijn richting uit. Ze ziet me en zwaait me vrolijk toe. Dat is eens wat anders dan knorrige mensen die me toebijten dat er aan de overkant ook een fietspad is. Nu krijg ik een enthousiaste, ontwapenende lach. Intussen is mijn geheugen druk bezig deze vrouw te plaatsen, maar de zoekfunctie levert geen resultaten op. Als ze dichterbij komt, krijgt haar gezicht een verbaasde uitdrukking en roept ze ‘sorry’ en zwaait ze ‘neen’ met haar hand. Blijkbaar was ik niet wie ze verwachtte, maar leek ik van ver alvast wel op iemand die ze kent. Iemand die ze goed kent of in elk geval iemand van wie ze erg blij was ze te ontmoeten. Ze had zo’n open en vrolijke blik in haar ogen dat ik het al jammer vind dat ik haar niet ken.
Sommige mensen herkennen geen gezichten. Niet van iemand die ze vorige maand op café leerden kennen. Ook niet van iemand aan wie ze gisteren werden voorgesteld. Andere mensen herkennen in elk gezicht wel iemand die ze kennen. ‘Zeg, is dat niet de vrouw van...?’ of ‘Dat is toch de man van...?’
Hoe zou dat werken in ons hoofd? Welke verbindingen moeten er allemaal gelegd worden in onze hersenen om een gezicht te herkennen? Zouden we een soort fichebak hebben die op hels tempo wordt afgespeurd? Naast de foto staat dan een jaartal, een plaats, een naam of andere informatie die aan het gezicht te linken valt. Misschien zijn sommige fichebakken onhandig geordend, roestig geworden of hopeloos onbereikbaar weggestopt.
Mijn fichebak werkt in elk geval nog goed, kleine haperingen daar gelaten. Ik herken de meeste gezichten van mensen met wie ik gesproken heb. Ik herken ook gezichten van de dames aan de kassa, van de man van de krantenwinkel, de dame achter het treinloket. Zodanig dat het vreemd is als ik ze uit hun omgeving tegenkom. Ik wil ze groeten want ik denk dat ik ze ken, tot ik weer besef van waar. Tijdig hou ik dan mijn hand in mijn zak, maar meestal is er toch wederzijdse herkenning te bespeuren in onze ogen. Zwaaien is voorbehouden voor mensen die ik effectief ken. Of het moesten onbekenden zijn die in een bootje passeren onder de brug waar ik toevallig heb postgevat. Die krijgen ook wel een vriendelijke hallo toegewuifd.

maandag 20 juli 2009

Treintijd

Op het vertrek-bord in het Centraal Station van Antwerpen zie ik rode cijfers staan achter mijn bestemming. Dat betekent vertraging, maar hoeveel precies? Ik wandel dichterbij en lees: 26 minuten. En ik ben 10 minuten te vroeg. Dat zijn dan nog de volle 36 minuten wachten! In eerste instantie voel ik me helemaal kwaad worden. Leve het openbaar vervoer! Hier sta ik dan, nog een dik half uur met mijn vingers te draaien. Hoe is dat nu mogelijk, met de auto was ik er al lang geweest.
Ik dwaal wat door het station en beland buiten, aan de ingang van de zoo. Ik kijk en kijk nog eens en dan zie ik plots hoe mooi die ingang van de zoo is. Felix Leo, Felix Tigris staat er in gouden letters. Mijn kwaadheid ebt weg en ik bedenk me hoe heerlijk het is om een dik half uur extra te hebben om het Station met frisse ogen te bekijken. Op het stationsplein de toerist uithangen vind ik echter te link, stel dat er weer wat verandert met de treinuren. Ik moet binnen zijn zodat ik af en toe de borden kan checken.
Op het gelijkvloers ontdek ik een press-shop met een super gevarieerd aanbod van tijdschriften die allemaal roepen om gekocht te worden. Ik bestudeer uitgebreid de rekken, geniet van al de mooie covers en verbaas me over de hoeveelheid vakliteratuur op gebied van photoshop, fotografie en kunst. Intussen kondigt de stationstem nog eens aan dat de trein naar Amsterdam een vertraging heeft van 25 minuten. Verderop lonkt de Delifrance waar ik een chocoladebroodje koop. Het ideale tussendoortje. Op weg naar buiten hoor ik een vrouw iets over deca-koffie zeggen, waarop ik me omdraai en een koffie verkeerd bestel, een deca. De barvrouw vraagt of ik even tijd heb, want een deca moet door een filter lopen. Ja hoor, alle tijd van de wereld, dat is het fijne als je trein vertraging heeft. Ze moet lachen. Dit lijkt wel vakantie. Op mijn gemak roer ik de suiker door de koffie, grijp nog een servietje mee om rond de hete tas te draaien en wandel gezwind richting perron. Dan zit ik daar alvast tijdig en kan ik nog rustig mijn koffie drinken.
Vanop de bovenste roltrap zie ik echter in de diepte een trein klaarstaan waarvan ik instant weet: 'dat is hem, dat is mijn trein.' Ook al is die 10 minuten vroeger dan de vertraging aankondigde en ook al heeft de stationstem dit niet gemeld.
Adrenaline schiet door mijn hele lijf. Die trein wil ik niet missen, ik moet en zal op die trein zitten. Daar ga ik, de roltrap af, die uiteraard geen meter sneller gaat, ook al zou ik dat willen. Aan m'n ene schouder hangt een zware logeertas, onder m'n andere arm klem ik mijn handtas ongemakkelijk tegen mijn lijf - dat korte bandje schuift altijd van mijn schouder - en dan heb ik ook nog een kop hete koffie in mijn hand. Terwijl ik de trap afjakker, sproeit de koffie over de treden en focust mijn hele lijf zich op het perron en de trein. Ik wil signalen opvangen over mijn kans om de trein nog te halen. Dat ziet er niet goed uit. Ik hoor een onheilspellend fluitje dat 'vertrek' betekent. Ik zie dat het perron bijna leeg is en dat de deuren van de trein openstaan, maar er is geen passage meer. Het is vanalles tegelijk: ik wil en moet en zal die trein hebben. Ik wil en moet en zal mijn evenwicht bewaren. Ik wil en zal mijn koffie redden. De roltrap haalt intussen gekke manoeuvers uit, er zit ineens een gewoon recht stuk tussen, en de roltrap die me nog een verdieping lager moet brengen, heeft zich verstopt. Op de een of andere manier ben ik toch op het juiste perron beland en nader ik op enkele meters mijn doel. Ik geloof mijn ogen niet. Ik hoor weer dat vertrek-fluitje, het hele perron is leeg en de deuren staan uitnodigend open. Uit ervaring weet ik dat dat op 1 seconde helemaal kan veranderen: deuren die voor je neus dichtschuiven waardoor je niet 1 seconde later maar 1 uur later op je bestemming zal zijn. Wonderbaarlijk maar waar: ik stap ogenschijnlijk kalm de trein op, doe een coupedeur open en zet me op een vrije zetel. Ik heb het gehaald! Ik tril wel bijna van mijn zetel, maar ik ben er. De adrenaline jaagt nog steeds door mijn lijf, waardoor ook mijn hand te erg trilt om van mijn koffie te kunnen drinken, maar ik heb een uur om te bekomen.
De wurggreep van de tijd: eerst had ik alle tijd van de wereld en dan gleed die als zand door mijn vingers. Time was playing a tric with me.

zondag 5 juli 2009

Verleden

Fietsen op een zwoele zondag. Ik ga weer huiswaarts en probeer een nieuwe route uit. Die brengt me onverwacht langs het kerkhof waar mijn grootouders begraven liggen. Automatisch parkeert mijn fiets zich aan de ingang.
Daar sta ik, aan hun grafzerk. Ik heb hallo gezegd en nu wil ik iets doen, ik wil er niet zomaar staan. Maar om iets te doen, denk ik dat ik materiaal nodig heb. Een borstel, een emmertje, een vod, ik heb niets bij me. Zo gaat dat met onverwachte bezoeken, daar ben je niet op voorbereid. Tot ik besef dat ik dat materiaal helemaal niet nodig heb. Ik begin gewoon. Mijn handen zijn mijn instrumenten, mijn vingers en handpalmen werken perfect. Daarmee kan ik wrijven, afstoffen, vegen en veel meer. Bovendien liggen rondom de zerk blaadjes die perfect mee kunnen vegen. Ik kan zelfs kiezen tussen natte en droge blaadjes, naargelang het werkje dat ik wil doen. Dikke, witte, gedroogde vogelpoep gaat er af, het tegeltje met de foto wordt ontmost, de aardenwerken bloempot wordt schoongespoeld onder een kraan.
Terwijl ik zo bezig ben, voel ik de draden van vorige generaties tot in mijn lijf lopen. Ik voel vele levens, toevallige ontmoetingen, verleden verhalen. Allemaal mensen die geleefd hebben, die risico’s genomen hebben, die hebben liefgehad. Allemaal gebeurtenissen die mee geleid hebben tot mijn bestaan. Ik kijk naar de tegel met de foto van mijn grootouders. Het is een bekende foto, hij staat in mijn geheugen gegrift. Dat paar, die mensen, die glimlach, die blik, die kledij, ik herken het allemaal. Het zegt me dat alles goed is, dat elke keuze geschiedenis schrijft op een manier die je nooit van tevoren kan weten.