Een luide bons galmt door het huis, het grote, vierkante raam trilt na. Geschrokken sta ik op om te kijken wat er gebeurt. Buiten ligt een klein bolletje dons dat in een razend tempo uitdijt en inkrimpt. Een pootje steekt akelig strak en horizontaal uit het vogeltje. Het fladdert ongecontroleerd, draait om z’n as, ligt na te hijgen. Geen vogelambulance die meteen ter plekke is. Geen andere vogels die hem moreel komen bijstaan. Aan de grond genageld sta ik te kijken naar dit kleine, bonzende beestje en denk: “Wat kan ik doen? Als ik het oppak en in een kartonnen doos zet, dan sterft het misschien van de schrik. Het heeft nog nooit in mensenhanden gelegen. Misschien kan ik wat kruimels leggen en een schoteltje water zetten?”
Nadien google ik even ‘vogel tegen raam gevlogen’ en vind: geef het geen eten en forceer het niet om te drinken. Tot zover mijn schamele reddingsactie. Ik schuif het schoteltje van bij het vogeltje vandaan, anders valt het er misschien nog in.
Ik beperk me verder tot aanwezig zijn aan de andere kant van het glas en het beestje bemoedigend toespreken. Komaan, je kan het, lief klein diertje, je hebt alle kracht in jou om weer te kunnen vliegen. Af en toe taant mijn enthousiasme, als de ademhaling nog nauwelijks zichtbaar is, als de oogjes te lang gesloten blijven. Maar dan geeft het weer een teken van leven en kunnen we verder.
Zou het misschien van op afstand aangemoedigd worden door soortgenoten? Of zou het supporterend gefluit herkennen? Of liefdevol getwitter van haar mannetje of zijn vrouwtje? Haar snavel gaat in schokjes naar boven en naar beneden, af en toe opent het, lijkt het iets weg te slikken. Oogjes open, oogjes dicht. Zet zich weer dik, schudt de vleugels. Als notoire fauna-en-flora-kenner weet ik niet eens voor welk vogeltje ik aan het supporteren ben.
Hoera, het beestje heeft zich verschoven! Het hupt een beetje, schudt zich, zet zijn veren bol, bibbert en kijkt. Wat ik intussen allemaal projecteer: dat moet koud zijn op die stenen, zou het beestje bang zijn? Zo klein en hulpeloos, het levert zich over en ondergaat dit puur fysiek. Zou dat een wijze les zijn voor ons mensen? Wij gaan zo vaak in ons hoofd en op onze kop zitten.
Tiens, ik dacht dat het bijna weg zou zijn. Het hupt weer een half rondje. Dat pootje zal dan toch in orde zijn. Hebben ze hun pootjes nodig om te vliegen? Kunnen ze met één pootje vliegen? Ik denk ‘ga maar, go, go’. Ik blijf kijken. Op sommige dagen voel ik mij als een vogeltje dat tegen een raam vliegt.
Mijn schoonzus komt thuis. Haar moeder neemt zo’n beestjes altijd vast, dicht tegen zich aan, lekker warm, tot ze weer kunnen vliegen. Maar wij zijn haar moeder niet en we zoeken een doos en een dekentje. Voorzichtig legt ze haar handen over het diertje, dat vooruit hupt en wat verder vliegt. Kijk, het vliegt! En na vijf pogingen is het vogeltje het beu en vliegt het het struikgewas in. Hopelijk is het daar warm genoeg, denk ik en zet de doos met het dekentje in de garage, voor de volgende patiënt.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
3 opmerkingen:
Deze tekst is grappig en leuk geschreven.
Een reactie posten